zaterdag 11 maart 2017

Zouaaf Charles Vanderiviere (Rome 1869 - 1870)

Hoe verging het Charles in het Pauselijk rijk?

Ik vond op google een dagboek van Cornelis Witte, een zouaaf uit Texel, Nederland. Zijn verhaal zal niet zoveel anders zijn dan van de andere Zouaven. 



Per spoor kwam men aan in Rome. Heel verwonderd keken ze op.  Wat een mooie stad. Ze werden naar een kazerne geleid en daar werden hun laatste papieren nagezien en hun namen opgeschreven. 
In de kazerne was alles goed geregeld. Iedereen kreeg een matras en deken.
Op de tweede dag werden ze gekeurd en moesten ze tekenen. Er was tijd om een wandeling te maken in de stad.  Zouaaf Witte beschrijft uitgebreid hoe de stad eruit ziet. Zijn bewondering steekt hij niet onder stoelen of banken. 

Kort na hun aankomst in Rome worden de Zouaven persoonlijk gezien door de Paus. 



Telkens vind ik hierover dezelfde beschrijving. "De ontroering die toen in mijn hart omging bij het zien van den Paus kan ik niet beschrijven; De man heeft toch zulk een goedhartig gezicht, in al zijn verdrukking leeft hij vrolijk en opgeruimd. Ik gevoelde mij oprecht gelukkig om de Paus te mogen zien en de Heilige Zegen te mogen ontvangen, iets wat toch duizende van menschen niet genieten mogen." En Cornelis had ook het geluk de hand van de Paus te mogen kussen.

Zouaven moeten ook een eeuwen oude eed afleggen en dit in drie talen : Nederlands/ Hollands, Frans en Italiaans. 

De 1ste was trouw aan de vaandel om nooit het leger te verraden. De 2de trouw aan de Paus  en de H. Kerk om mijn bloed en leven ten beste te geven en tot de laatste te verdedigen. De 3de dat ze geen andere geloofsbelijdenis zouden aannemen. De 4de dat zijn nooit zouden toetreden tot geheime genootschappen zoals de vrijmetselaars. 

En dan begon de opleiding. Een van de eerste dingen die ze leerden was "exercietsie". Dit was zeer lastig, schrijft Cornelis, omdat alles in het Frans ging en hij geen Frans verstaat. Theorie lessen, ook in het Frans. 


Tijdens de verlofperiode die op de opleiding volgde, konden ze naar de fotograaf om een portret te laten nemen, de Pauselijke zegen en een zilveren medaille uit de hand van de Paus te ontvangen. Dit was een algemeen gebruik voor alle zouaven die pas in dienst waren.


Terug schrijft Cornelis dat hij betoverd is door de Paus. Hij ontving de medaille en de Pauselijke Zegen tot in de 4° graad. 

Oeps, niet niet meer van toepassing voor ons!

Cornelis beschrijft heel uitgebreid wat er moest gebeuren bij een exercitie. Het ging om dagenlange marsen te voet door de bergen. Overal was er het gevaar van roverbendes en de legers van het Noorden. 

We lezen er dat de Italiaanse dorpen smerig zijn. De vrouwen vuil tot op hun lichaam. De varkens lagen met touwen aan de muur, gelijk bij ons  de honden vast zaten. De burgers zijn heel vals en heel slecht voor de Pauselijke Zouaven. 

In de bergen komt het vaak tot een lijf aan lijf gevecht met rovers, die ze of doden of in gevangeschap plaatsten. 


Eén enkele keer schrijft hij over een mooi, proper dorp met knappe straten, flinke winkels met allerhande artikelen in overvloed. 


Op paaszaterdag ziet men voor iedere kerk een stapel hout en wordt dit ontstoken. Het Paasvuur. Dit waren de weinige mooie momenten van ontspanning als men naar Rome kon.


Terug bij de compagnie was het trekken van de ene stad naar de andere, slapen in het stro. Elke dag kregen ze 20 bajokken (Romeins geld) en ze moesten daar zelf hun levensbehoeften mee kopen. "We hadden een armoedig leven, want het geld was te weinig", schrijft Witte hierover. 

(wordt vervolgd)

Tekst op basis van het dagboek van Cornelis Witte. 





OPROEP tweede Red Star Line reünie

Misschien vond je enkele weken geleden ook deze onderstaande mail in je mailbox en heb je je ingeschreven.
Het zou fijn zijn moesten we kunnen afspreken.
Laat mij iets weten op redstarlinezoeker@gmail.com



donderdag 2 maart 2017

De wevers en spinners 1840 - 1850

Toen ik op zoek ging naar de grootouders van mijn eigen betovergrootmoeder Barbara D'hulster stelde ik vast dat er vaak op de huwelijksakte als beroep vermeld stond "wever / spinster"
Ik vond dat er in het arrondissement Roeselare in 1840 1 op de 2,1 beroepsbevolking wever of spinster was.(*)
Maar dit waren in de jaren 1840 - 1850 geen winstgevende beroepen. 


Kathe Kollwitz : "opstand van de wevers"
foto : redstarlinezoeker
De traditionele huisindustrie ging verloren en er kwamen fabrieken in de plaats. De wever - kortwoonders  die één getouw had, een eikenhouten van vader op zoon, moest zijn vlas op krediet kopen bij de landbouwer. In de zomer moest de wever met zijn gezin op de akker of bij de landbouwers werken als dagloners.
Er waren ook wevers die werkten voor handelaars en fabrikanten. Bij de mechanisatie gingen ze werken met mechanisch garen in plaats van het ter plaatste gesponnen garen. 
Dan had je ook nog de wever-fabrikant en de wever - landbouwer.

Ik veronderstel dat mijn voorouders wever - kortwoonders waren (1800 _ 1850) of dat ze in de weverij werkten in de stad (1850 ev).

In die jaren leefde men van roggebrood, aardappelen, karnemelk. Vlees en vis was er nooit in huis. 
Het was meestal de man die weefde, de vrouw spint en verricht het huishoudelijk werk. De oudste kinderen maakten kantwerk (in de kantschool) of werken bij de landbouwers.

Door de mechanisatie verliezen veel gezinnen hun inkomsten en zijn ze aangewezen op de hulp van de Weldadigheidsbureel. Deze werden in 1925 vervangen door de COO's (Commissies van Openbare Onderstand en later de OCMW's).


Kathe Kollwitz "de kinderen van Duitsland lijden honger"
foto : redstarlinezoeker

In 1845 was één inwoner op de vijf in West-Vlaanderen ten laste van het Weldadigheidsbureel. 
De oorzaak was de teleurgang van de linnenindustrie, de hongersnood door de aardappelziekte (1846 1847) en de roste kanker genoemd onder de rogge en tarwe. 
Wat de mensen toen allemaal aten ipv de aardappelen en het brood wil ik jullie hier besparen. 
Maar het was vooral de soep die de mensen op de been moest houden. 
Een recept uit deze tijd was : drie liter water, een half pond rijst, een half pond brood, twee ponden aardappelen (al die er waren), een on en half zout, een liter melk. 
Doch wie niet genoeg te eten had, viel te prooi aan de "Vlaamse ziekte" of de hongerkoorts. 
Maar of dit nog niet voldoende was, volgde er nog een derde bedrijf van het drama in deze periode "de tyfus-epidemie". Deze verspreidde zich over geheel Europa in 1846 tot juli 1848.


Kathe Kollwitz : "dood"
foto : redstarlinezoeker

De sterkere wevers gingen naar de Franse grens waar ze gemakkelijker werk vonden en hogere daglonen werden uitbetaald bij de fabrikanten. 
Of ze gingen overzee : naar Guatemala, Brazilië, Noord-Amerika. De eerste Belgen trokken naar het stadje St. Marys gelegen in Pensylvanië. Het waren landverhuizers van Wakken, Sint-Baafs-Vijve, Machelen, Oeselgem en Ingelmunster (44 man) die in september 1849 vertrokken vanuit Antwerpen.
Vele anderen zullen volgen. 


Kathe Kollwitz : "brood"
foto : redstarlinezoeker

Wanneer je dus vandaag of morgen met een buur of een kennis een gesprek heb over wat er vandaag slecht gaat in onze economie, dan is het niet uitgesloten dat hij of zij een afstammeling is van een wever die tijdens de slechte jaren nauwelijks aan de hongersdood is ontsnapt.

(*) De slechte jaren 1840 1850 in het arrondissement Roeselare - Tielt, Jozef Devogelaere. (1982)