Ik volgde onlangs een studiedag in Antwerpen : "krachtgericht sociaal werk in een context van armoede en culturele diversiteit".
Bij de werkgroep "Het proces van intercultureel leren" gegeven door Bea Van Robaeys werden ons drie vragen gesteld.
1. Hoeveel procent van mijn vrije tijd breng ik door met mensen van mijn eigen culturele achtergrond versus mensen met een andere culturele achtergrond?
2. In welke mate voel ik mij op mijn gemak in een andere culturele groep?
3. In welke situatie(s) voel ik mijzelf een "culturele outsider"?
We mochten eerst overleggen in kleine groepjes en daarna elk individueel één antwoord toelichten.
Het werd al snel duidelijk dat niet tegenstaande we allemaal een job hebben die een link heeft met mensen met een andere culturele achtergrond we op vraag 1 bijna allemaal laag scoorden.
Ten tweede moesten we vaststellen dat we culturele achtergrond vaak definieerden als komen van een ander land.
Met andere woorden het was een hele goede reflectieoefening.
Vervolgens werden we ondergedompeld in het DMIS model. Het ontwikkelingsmodel voor interculturele sensitiviteit van Milton Bennett.
Dit model benoemt de verschillende fazen om culturele verschillen en gelijkenissen te herkennen, te begrijpen en het eigen gedrag daar aan aan te passen dit zowel als persoon, als organisatie en als samenleving.
De oriëntatiefazen zijn :
ontkenning : vb zolang we allemaal dezelfde taal spreken is er geen probleem (individeel niveau)
polarisering : vb er wordt gedacht in wij en zij (samenleving)
minimalisering: vb elementen uit het eigen wereldbeeld worden als "universeel" ervaren (organisatie niveau)
acceptatie : vb Hoe meer culturen ik ken, hoe beter ik vergelijkingen kan maken (individueel niveau)
aanpassing : vb training is zowel interculturele vaardigheden als in interculturele cognitie en perceptie (organisatieniveau)
integratie : vb een breed repertorium van culturele perspectieven en gedragingen (organisatieniveau)
Bij de werkgroep "Het proces van intercultureel leren" gegeven door Bea Van Robaeys werden ons drie vragen gesteld.
1. Hoeveel procent van mijn vrije tijd breng ik door met mensen van mijn eigen culturele achtergrond versus mensen met een andere culturele achtergrond?
2. In welke mate voel ik mij op mijn gemak in een andere culturele groep?
3. In welke situatie(s) voel ik mijzelf een "culturele outsider"?
We mochten eerst overleggen in kleine groepjes en daarna elk individueel één antwoord toelichten.
Het werd al snel duidelijk dat niet tegenstaande we allemaal een job hebben die een link heeft met mensen met een andere culturele achtergrond we op vraag 1 bijna allemaal laag scoorden.
Ten tweede moesten we vaststellen dat we culturele achtergrond vaak definieerden als komen van een ander land.
Met andere woorden het was een hele goede reflectieoefening.
Vervolgens werden we ondergedompeld in het DMIS model. Het ontwikkelingsmodel voor interculturele sensitiviteit van Milton Bennett.
Dit model benoemt de verschillende fazen om culturele verschillen en gelijkenissen te herkennen, te begrijpen en het eigen gedrag daar aan aan te passen dit zowel als persoon, als organisatie en als samenleving.
De oriëntatiefazen zijn :
ontkenning : vb zolang we allemaal dezelfde taal spreken is er geen probleem (individeel niveau)
polarisering : vb er wordt gedacht in wij en zij (samenleving)
minimalisering: vb elementen uit het eigen wereldbeeld worden als "universeel" ervaren (organisatie niveau)
acceptatie : vb Hoe meer culturen ik ken, hoe beter ik vergelijkingen kan maken (individueel niveau)
aanpassing : vb training is zowel interculturele vaardigheden als in interculturele cognitie en perceptie (organisatieniveau)
integratie : vb een breed repertorium van culturele perspectieven en gedragingen (organisatieniveau)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten