woensdag 13 september 2017

Alice Casier : december 1917- januari 1918

In het begin van de oorlog werden de burgers  gerust gelaten. De Duitsers namen wel maatregelen die soms erg streng waren zoals het niet mogen samenscholen en iedereen moet voor 21 uur binnen zijn. De meeste Belgische mannen hadden geen werk meer omdat de Duitsers de fabrieken aansloegen en werkten met eigen volk (=soldaten). Dat was ook zo in Gent. Dat wilde zeggen dat er veel armoede was.

Honger

In Wondelgem waren we afhankelijk van de voedselcomité's
We mochten elke dag met een bewijs van vluchteling naar het comité gaan achter een kom soep per gezin. Soep met zwarte bonen. Eén maal per week kregen we een bol gemalen vlees per persoon en ook wat roggebrood. 

Zo kwam het dat wij in kasteel Lummerzheim woonden met drie volwassen vrouwen : mijn moeder Hermenie, tante Prudence en  tante Stephanie. 
De kinderen waren tussen 21 jaar en 3 jaar. 9 jongens en 9 meisjes. 
Ik moest helpen in het huishouden en kantwerkjes maken. Dat deed ik samen met mijn oudere zussen Germaine en Zoë en mijn nichten Celina en Marie. De werkjes verkochten we voor veel geld aan de Duitse soldaten die dit opstuurden naar hun familie. 
De jongste kinderen liepen school in het dorp.

De oudere jongens gingen niet naar school. Ze zorgden dat we extra eten hadden. Mijn neven Julien 15 jaar en Maurice 9 jaar waren daar heel bedreven in.


Jeroom, Reniel en Julien Casier

Twee maal in de week gingen ze achter aardappelen in Oost-Eeklo. Zes uren stappen. Ze vertrokken 's morgens vroeg en kwamen laat terug thuis. Onderweg aten ze bij de boeren. Ze konden elk 10 kg meebrengen. Ze moesten ook een vaart door om niet op de baan te lopen. Het gebeurde dat ze de aardappelen werden afgepakt en dan kwamen ze thuis zonder aardappelen. 

Langs het kasteel reed de trein. Hij reed er traag omdat de depot vlakbij was. Het waren open wagens en daar lagen soms dode paarden op.  Mijn neef Julien sprong dan op de wagon en sneed mooie stukken vlees uit de bil van het paard en smeet het vlees op de grond. Dan konden we allemaal paardenvlees eten. 
Op het kasteel werkte een hovenier en die kweekte groenten voor Dhr. Lummerzheim in de stad. Soms kregen we wat groenten en samen met het paardenvlees was dat een feestmaaltijd..  en was de oorlog even ver weg. 

Maar nog erger dan de honger was het feit dat we niets wisten van onze vader... Zou ik hem ooit nog terug zien?


Opeisingen !


In 1916 werden de mannen gedwongen om voor de Duitsers te werken. Zo kwam het dat mijn vader Theophiel moest werken voor hen en niet mee gevlucht is. 
Nonkel Henry is in Torhout moeten blijven om er te werken voor de Duitsers. En mijn neef Remi Dewilde werkte ook voor de Duitsers. 
Keuze had je niet : Als je niet wilde werken voor de Duitsers, werd je gevangen genomen of naar het front gebracht.

Of je moest een portie geluk hebben zoals mijn oudste broer Reniel. Hij stond klaar met pak en zak omdat hij wist dat ze hem gingen komen ophalen gezien hij zich niet spontaan had aangemeld. Mijn moeder Hermenie deed de deur open voor de Duitsers. De ene vroeg naar "Renielde" waarop de andere zie "Renielde, das ist ein Mädchen". In de korte tijd had mijn moeder door dat ze dit ging kunnen oplossen en ze hield Reniel die achter de deur stond tegen met haar hand en de Duitsers gingen weg zonder mijn broer en hij is nooit moeten gaan werken voor de bezetter. 
In het trouwboekje van mijn ouders staat mijn broer genoteerd als Renille. Misschien is de dienst die de lijsten maakte zo op het verkeerde been gezet!





Jozef Volckaert, een arbeider van de Puntfabriek, vertelt over de opeisingen in Gent het volgende  " In alle huizen waar werkmensen woonden kwam men 's nachts de mensen uit hun bed halen en men stompte en sloeg hen. Zelfs jongens van minder dan 16 jaar moesten mee. Er was geween en gesnik van vrouwen en kinderen, maar ze moesten zwijgen of ze kregen ook slagen. Al die mannen werden opgesloten in de Grasfabriek die daar op voorhand voor ingericht was en waaruit ze niet konden ontsnappen. (..) Toen ze daar drie dagen en nachten opgesloten waren met niets anders te eten dan een stuk droog brood met water werden ze in een trein met beestenwagens gestopt en naar een ongekende bestemming vervoerd.
Wij kregen ook het bericht dat wij moesten beginnen werken voor de Duitsers en wij weigerden ook, maar twee dagen nadien kwam men ons aanhouden met een ganse schaar Duitse soldaten met geladen geweer. Toen wij allen bijeen waren moesten wij in rang gaan staan en men leidde ons voor naar het Feestlokaal van de Vooruit in de Bagattenstraat in Gent en daar werden wij allemaal samen opgesloten. (...)
Zo hebben we  twee jaar voor de vijand moeten werken."(1)


+++

Goed nieuws !

Eind 1917 veranderde ons leven : Nonkel Henry en neef Remi  waren weggelopen van hun werk. Na lang zoeken en vragen, hadden ze de familie gevonden op het kasteel. Ze waren 8 dagen te voet om stap geweest. Ze moesten zich verborgen houden. Ze gingen eten bij de boeren. 
Remi ging bij zijn ouders wonen die aan het station van Wondelgem een huis gevonden hadden. 


Remie Dewilde staat achteraan tussen zijn zussen met de sigaar in zijn hand (1918)


Nonkel Henry moest zich verder verborgen houden anders werd hij opgepakt door de Duitsers en moest hij terug aan het werk voor hen. 
Nonkel Henry kon aan het werk in de fabriek van de familie Lummerzheim, de terre - of teerfabriek.(3)



Hij moest 's morgens vroeg vertrekken en 's avonds laat terug komen. De fabriek was bij het kasteel maar hij mocht absoluut niet gezien worden door de vijand.
Hij kreeg per week een roggebrood en een kleine dagvergoeding. 






Henry Casier met zijn gezin. Julien staat rechts achteraan met een sigaret in zijn hand.(1918)



Mijn neef Julien was 15 geworden en moest werken voor de Duitsers. Hij kon aan de slag in een zagerij. Hij verdiende per dag 5 mark. 

Begin 1918 kwam mijn vader ook aan op het kasteel. 


Theophiel Casier met gezin (1918)


Kort hierna lieten we familiefoto's nemen  bij fotograaf A. Harry Nevejans, Vierwegensche 18 te Wondelgem. 

Tante Stephanie verstuurde haar foto naar een van haar zusters.

Stephanie Casier met haar kinderen. Rechts haar overleden man en zoon. (1918)

Ze vertelde over de periode dat we verbleven in Gentbrugge waar we kou en honger leden. Ze zegt veel verdriet te hebben omdat haar zoon zo ziek werd en naar het klooster werd gebracht waar hij is overleden net zoals onze oma. Ze schrijft dat God anders besliste dan zij had gewild. 


keerzijde van de familie foto van Stephanie

(1) Mondeling verhaal ons aangebracht door E. Crombez
(2) Jozef Volckaert : En dat alles voor een paar tirannen. Herinneringen van een socialistische arbeider. uitg. Kritak.
(3) In de fabriek van Lummerzheim werd teer, asfalt en zwartsel vervaardigd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten